Heemkundevereniging
"Leeuwen"










 

                     

Verslag van de gebeurtenissen
bij Klooster "Sint Jozef" te  LEEUWEN
na de luchtlandingen op 17 sept 1944
              (s
eptember 1944   tot   april 1945)



De invasie zelf was voor ons een schitterend schouwspel.
we begrepen echter toen volstrekt niet wat die honderden en honderden vliegtuigen
die zo traag en zwaar over ons heen vlogen op die zondagmiddag,
toch te betekenen hadden.
Van twaalf tot vier uur hing de lucht zwart van de ???...
Ja, wat waren het? Bommenwerpers die toch geen enkele bom lieten vallen?. .
Of waren het ?? Zweefvliegtuigen??. . .
Niemand in huis kon er een antwoord op geven. We maakten allerlei veronderstellingen.
Ondertussen bleef het toch een enig en onvergetelijk schouwspel.
Om goed vijf uur kwam mijnheer de Rector eraan gefietst.
Van verre riep Zijn Eerw. al naar de gasthuismensen:
"De Engelsen zijn ingevallen en hebben duizenden manschappen neergelaten
in zweefvliegtuigen !"

De verbazing en vreugde was groot, sommigen wilden al het oranje van de zolder halen,
maar ze werden tot kalmte gemaand, we moesten de Engelsen eerst zelf zien.

Dit gebeurde op 20 september.
Maar ook toen was de vreugde nog van onzekere aard ofschoon de mensen dol waren!
In diezelfde nacht kwamen de Duitsers al over de waal.
Dit werd een spel dat ze keer op keer zouden herhalen, met telkens zo droevige gevolgen.
Deze eerste keer vielen er al acht of negen doden.
Bovendien werden er door de Duitsers drie huizen in brand gestoken.
Toen enige burgers de baan veilig waanden en de branden wilden blussen,
kwamen er Duitsers op hen af, namen vijftien mannen gevangen
en voerden ze mee naar Tiel.
Een uur later werden deze mensen gefusilleerd.
Angst voer in de mensen. In dezelfde nacht vluchten honderden uit Wamel weg...
wij ontvingen reeds om negen uur de eerste vluchtelingen in ons gasthuis.
De stroom vluchtelingen hield aan tot drie uur in de nacht.
Van 20 september tot 14 oktober zouden de Wamelse mensen bij ons blijven.
Onder hen waren ook tien zusters.

vanaf 24 september begon in onze omgeving het schieten.
Vooral de nachten waren daardoor van nu, tot aan het einde van de oorlog
zeer onrustig en angstig.
zeer lange maanden moesten wij leven, terwijl de kogels en granaten
over ons huis vlogen, dag en nacht. we hadden nooit rust meer.
Daarbij kwam nog het telkens oversteken van de Waal door de Duitsers
en de branden die zij dan stichtten.

Dan waren het er zeven, dan weer drie, dan weer een of twee huizen
die door hen vernield werden, zonder dat de bewoners ook maar iets konden,
of liever mochten redden.

De verschrikkelijkste nacht was wel die van 6 op 7 oktober.
Het was ongeveer elf uur in de avond. ik had nog niet geslapen want het kanongebulder
was niet van de 1ucht. Van af mijn bed naar buiten kijkend, scheen de lucht zo licht.
Ik dacht: "Zeker weer Duitse schijnwerpers over de waal."
Elke nacht namelijk, gooiden de Duitsers lichtkogels met een fantastisch groen,
geel blauw enz. licht boven de Waal. Mooi om te zien, als je er niet verder bij nadacht.
Maar het was verontrustend, omdat je wist dat het de voorboden waren van afschuwelijke drama's,
die zich iedere nacht weer afspeelden. ik stond eens op en zag door mijn raam de Waal over.

Ik probeerde de bron van het rossig licht te zoeken.
Er was niets te bespeuren van het gewone opflikkeren en het heen en weer flitsen van licht.
Boven de Waal was het donker.
Verwonderd en angstig wordend bleef ik nog enige tijd toezien.
Het was of het rossige licht sterker werd... of was dit gezichtsbedrog?...
O, een angstig gemoed meent in het. Donker vaker dingen te zien die er niet zijn...
Ik ging weer naar bed en probeerde te slapen.
Maar na een half uurtje stond ik weer voor het raam.

De gloed van straks was nu veel feller en verlichtte onze hele voorgevel en de lucht daarboven..
Een hevige angst greep mij aan.
Ik ging de dormter (slaapzaal) op om te zien of er iemand mijn angst deelde.
Het raam van mijn cel gaf uitzicht op het oosten.
De lichtgloed scheen van het westen te komen. Op de dormter was niemand.
Ik klopte bii een zuster aan die tegenover mij sliep.
Deze was al op en ontving me met de vraag:  "Kijk eens wal een licht, wat zou dat zijn?"
Het uitzicht daar was niet vrij. In een ommezien stonden we op zolder.
Een kreet van ontzetting ontsnapt,en ons...

We keken op een lange lange, slingerende vuurzee, die in Wamel scheen te beginnen
en over de dijk kroop tot niet zo heel ver van ons af .
We beseften dat de Duitsers weer een van hun ontelbare gruweldaden hadden gepleegd:
een groot aantal huizen in brand gestoken.
We hadden er geen erg in, dat we pas aan het begin stonden van een afschuwelijke nacht,
waarvan ik maar moeilijk de ijsselijkheden kan weergeven.

Er waren ondertussen al meer zusters opgestaan.
We zagen al gauw dat de brand zich uitbreidde, dat de vuurslang naar ons toe aangroeide.
weldra konden we de huizen onderscheiden die vlam vatten...
Nog zes huizen van ons af , nog vijf ..vier...Zouden wij ook..??
Een onbeschrijfelijke angst maakte zich van ons meester.
we vlogen naar de zalen en de kamers van onze gasthuismensen.
we haalden ze op en brachten ze naar beneden hen ondertussen zoveel mogelijk
de ernst van de toestand verbergend.
Vele zieken en hulpbehoevenden moesten naar beneden gedragen worden,
hetgeen grote problemen gaf.
ondertussen hield mijnheer de Rector met, enige mannen de bewegingen van de Duitsers
in de gaten en de steeds aanrollende vuurzee.
Nu stond het huis vlak voor ons gesticht in brand..,
Fluisterend werd dit bericht doorgegeven..

Nu waren wij dus aan de beurt . De minuten waren ons uren. -
Langs alle zijden tuurden we in uiterste spanning of we ergens
een vonk zagen, het begin van onze ondergang.

En wellicht de vuurdood voor sommigen.
Zouden we al onze zieken en gebrekkigen wel kunnen redden ?
 Een paar minuten was er stilstand in de uitbreiding van de vuurzee.
Zou de haat van de Duitsers verzadigd zíjn ?
Opeens zagen we vlammen slaan uit de vensters van de oud-pastorie tegenover ons!
De spanning bleef haast ondragelijk.
Een volgend huis en weer een volgend huis stond in brand...
De vlammenslang, de vuurzee kronkelde verder... Het wonder scheen gebeurd:
ons huis was overgeslagen door de brandstichters.
Maar het gevaar was nog niet geweken. De Duitsers zouden misschien nog terugkeren,
en dan ons de beurt geven. Behalve dit, dreigde nog een ander gevaar.
De felle oostenwind joeg nu het vuur van de laatst ontstoken huizen op ons aan.
Een stortbui van vuur kletterde en zwiepte tegen de ramen,
sloeg tegen muren en schuttingen, over het gebouwencomplex,
de boerderij, de hooi-en stro-schelf en de houtmijten!
Het lag smeulend in de goten en hing brandend in de hoeken en kozijnen....

Daar kwam mijnheer de Rector, schijnbaar kalm, door de gangen en gaf het bevel
de zieken en hulpbehoevenden naar buiten te dragen.
De houtmijt had vlam gevat, we waren waarschijnlijk verloren.
ieder deed zijn werk. De droeve uittocht begon....
Daar opeens komt een tegenbevel. We moeten nog even wachten
met het verder wegdragen van de zieken. Na enkele minuten werden
ze zelfs weer naar binnen gebracht. wat was er gebeurd?

onze 70-jarige zuster van de boerderij had met behulp van enige kranige oude mannen,
het vuur in de houtmijt weten te blussen en zo het gevaar bezworen!
Hulde aan deze dapperen! ! !
Maar ook hulde, en wel op de eerste plaats, aan de grote sint Jozef! !
want aan hem was de verdediging en de bescherming van ons huis opgedragen.
Hij heeft zich schitterend van die taak gekweten! Ook moet ik niet.
vergeten te vermelden, hoe er vanaf twaalf uur lot vier uur
nophoudelijk de rozenkrans voor ons allen werd gebeden.
Het ene rozenhoedje na het andere klonk almaar
door de gangen: "Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons
zondaars. . . " En zij bad voor ons, die goede Moeder !
0m half víjf las mijnheer de Rector de H. Mis en gingen wij te communie.
Daarna, het was ondertussen licht geworden, overzagen wij de vreselijke verwoestingen
die in onze onmiddellijke omgeving waren aangericht:
de nog brandende huizen voorraadschuren, boerderijen en stallen... . Het was vreselijk.
Rondom ons huis lagen overal bergen verbrand hout, stro enz.
Eveneens op het dak en in de goten.
Als men dit zo zag, begreep men des te beter aan wat voor een groot gevaar we
door Gods liefdevolle hand ontsnapt waren. Hem zij eeuwig dank!!!

Op 7 oktober, na de middag, nam de pantserslag af, die sinds
acht dagen woedde. De slag was door de Duitsers uitgelokt en...verloren!
Ook kwamen in de middag weer een massa bommenwerpers over.
Behalve bij de inval op 17 september, heb ik nooit zoveel vliegtuigen gezien.
Later hoorden we dat er drie duizend waren overgevlogen.

vanaf deze nacht hebben wij tot. november gewaakt, zoals trouwens
alle mensen in hun huizen deden. Dit viel op de duur zwaar,
want er waren elke nacht vier mensen mee gemoeid:
twee in de voornacht en twee in de nanacht. ieder kreeg natuur lijk haar beurt.
ook begonnen we juist op 7 oktober een altijddurende Aanbidding,
d.w.z. ieder kreeg een half uur op de voor- of namiddag om bij het Allerheiligste te blijven.
Die hebben we tot het laatst toe volgehouden, nl. tot 27 februari.

Vanaf 8 oktober hebben wij bezetting door de Engelsen gekregen.
Dit betekende tenminste wat meer veiligheid, vooral 's nachts.
Van de andere kant betekende het natuurlijk ook gevaar,
want de Engelsen schoten en de Duitsers lieten zich niet onbetuigd.
Velen van onze dappere mannen zijn gesneuveld of in handen van de Duitsers gevallen.
Elke morgen hoorden we daarover berichten, die ons dan weer min of meer beangstigden.

Op 11 oktober vertrokken 35 Wamelse vluchtelingen uit het Henricus gesticht
in Leeuwen-Beneden, enkelen moesten nog bij ons blijven.
De laatste overleed op 25 oktober. Vier vluchtelingen zijn bij  ons gestorven.
Na de grote brand van 7 oktober is voor ons het sjouwen begonnen.
Dan weer droegen we alle kostbaarheden, vluchtpakken, enz. de kelder in,
dan weer moest door omstandigheden alles naar zolder.

Dit versjouwen had meermalen plaats, omdat telkens andere gevaren dreigden.
Tegen het vuur was de kelder het veiligst, maar kwam daar water in
dan moest andere raad verschaft. worden.
Evenals voor controleurs en dieven van allerlei slag!...

Op 26 oktober viel de eerste granaat vlak bij ons, waardoor wat ramen sprongen,
maar gelukkig geen personen werden getroffen
al vlogen de scherven door een van de gasthuiszalen, waar negen mensen bijeen zaten.
Van nu af aan was het gevaar van kogels en granaten niet meer uit de lucht.
Door Gods bescherming werd er echter in ons huis nooit iemand getroffen.
In het dorp zijn er velen gedood of gewond.
We hebben ook heel wat afgetobd met slaapplaatsen,
want goede kelders hadden we niet.
Dit heeft ons voortdurend heel wat werk bezorgd,
omdat we telkens voor andere gevaren moesten vluchten,
wij, en onze 80 à 90 oudjes en zieken.
Waar we al niet gelegen hebben!



Op 5 november, in de vroege morgen, viel op een kwartier afstand van ons
de eerste vliegbom!  We wisten niet wat het was.
Maar op deze 5e november maakten we van verre kennis met een
broertje van het projectiel, dat later ons huis zou vernielen.
Van nu af zouden deze V1-'s ons onbeschrijfelijk veel angst en ellende bezorgen.
Ze begonnen nu te komen.
Eerst enkele, dan meerdere daags en tenslotte waren ze vanaf begin december
niet meer uit de lucht, om zo te zeggen.
0p gewone dagen telden wij er ongeveer honderd overdag en een honderd in de nacht.
Maar er waren ook dagen dat er een dubbel zo groot aantal overkwam.

Zo goed als alle vliegbommen gingen recht over ons huis.
Ze kwamen bijna altijd met drieën tegelijk, terstond gevolgd door een tweede
en derde drietal, zodat we vaak negen van die afschuwelijke dingen in de lucht konden zien.
In onze gemeente zijn er een dertig neergevallen, die betrekkelijk weinig schade aanrichtten,
gezien hun groot. aantal. De meeste kwamen gelukkig in het veld terecht of op open plaatsen,
maar sommige veroorzaakten veel schade,
hoewel er weinig mensen het leven door hebben verloren.

De granaten hebben veel meer dodelijke ongelukken veroorzaakt.
Natuurlijk waren er in ons grote huis op de duur heel wat ruiten gesprongen!
Maar daar werd geen notitie meer van genomen.
Men sloeg er een plankje voor of een stuk karton en ging weer zijn gang
Aan de vliegbommen beleefde je vooral veel angst. Als de motor
stilstond dan wist je: nu kan híj elke seconde vallen.
Als dan de bom in brand vloog, en zo boven ons huis langzaam heen trok,
dan stond je hart wel eens stil en dacht je aan de mogelijke gevolgen :
dood, vreselijke verminkingen , verwoestingen . . .

Op sommige dagen leek het of alle vliegbommen op ons afgestemd waren,
want dan vielen ze maat neer, de een na de ander, nu eens
vlak bij, dan weer iets verder weg. Maar altijd als ze vielen bracht het een hevige schrik teweeg,
die je nu juist niet erg kalmeerde! in Deest, een uur van ons vandaan, verwoestten op
twee opeen volgende dagen, bommen eerst het zustersklooster,
waarbij zeven zusters gedood werden daarna een huis waarbij vier mensen de dood vonden.

Op 11 februari 1945, Veertig-uren gebed, was 's morgens juist het Allerheíligste uitgesteld,
toen een harde knal ons hevig deed schrikken. Vlak erop een tweede, derde, vierde knal!
Wat ging er gebeuren? Mijnheer de Rector durfde niet aan de H.Mis te beginnen.
Na wat gewacht te hebben, werd het weer stil.

Een pater, die sinds de brand van 7 oktober in het rectoraat sliep, ging eens zíen.
Vier granaten waren rondom ons huis neergevallen.
Wij schenen in het middelpunt van de attentie te staan.
Voorwaar geen benijdenswaardíge positie !
Aan de overkant van de Waal lagen nog altijd Duitsers,
die al maanden lang hun kogels op ons afvuurden,
zodat ons huis op sommige plaatsen doorzeefd was van kogels.
Aan de voorkant van het klooster sliep of huisde niemand meer,
wegens het gevaar dat dag en nacht dreigde.
Van slapen kwam voor velen van ons maar weinig meer.
Zo sukkelden we verder. . . Hoe lang nog. . . ?



26 - 27 februari 1945
Met de vliegbommen was het de laatste weken verschrikkelijk die avond naar bed gegaan,
ofschoon het ongewoon stil was in de lucht. Zouden de bommen óp zijn?...
Na twaalf uur was ik even ingedut. 0m half twee werd ik wakker en luisterde met spanning
wat me gewekt kon hebben. Ik hoorde in de verte het ratelen van een V-1.
Dus het begon weer...
Het was er maar één naar het scheen. het kwam dichterbij, en... de motor stond stil!...
Opeens wordt de lucht rossig. Ik weet nu: de bom brandt! Dan een hels vuur!
Het schiet recht op ons klooster af. Een zee van vuur, dat. me de adem benam.
Het. scheen mdn levensdraad te komen doorschroeien!...
Toen..een orkaan..een gillend en zwellend geloei..
een onbeschrijfelijk geraas van rinkelend glas,
krakend en versplinterend hout, een kletterend neervallen van kasten, deuren...
en het neerploffen van instortende muren. Dit alles en nog veel meer geraas,
op één en hetzelfde moment, n de nachtelijke stilte, met de verwachting:
nu is het met ons gedaan!
Ik wachtte, hield de dekens beschermend vóór me, boog wat voorover,
om de slag niet recht in mijn gezicht te krijgen, en wachtte...
Na enkele seconden besefte ik dat het voorbij was " ik de énige die over was gebleven ?
Angstig riep ik door de weggeslagen deur: "Leeft er nog iemand?."
Terstond hoorde ik roepen: "Wij leven hier nog, maar kunnen er niet uit!"
God zij dank, dacht ik, dat ik niet. alleen voor alle ellende sta !

Alle licht was kapot, maar er was maanlicht. Ik stond voorzichtig op,
schudde het glas uit mijn schoenen, alles lag vol glasscherven,
en kroop door de versplinterde deur de dormter op.
Daar was mijnheer de Rector al, die ons toeriep: "Zijn er hier doden of gewonden?"
Zij leefden allen nog, maar de meeste zusters konden
niet uit hun cel, omdat de weg versperd was door deur, kast of raamkozijn.
Ieder moest zich zelf maar zien te redden, wat de meesten snel lukte.
we spoedden ons naar het gasthuis.
Dadelijk bleek, dat daar de slag het ergst was aangekomen.
Wat, we daar aantroffen was onbeschrijfelijk: een ruïne als na een aardbeving !
We hoorden niets dan kermen en roepen en schreien!
we konden de meeste mensen niet zien door de laag puin die op de bedden lag.
Het was vreselijk !
Verschillenden werden hevig bloedend onder het puin vandaan gehaald...
Mijn moed bezweek al gauw. Met nog twee of drie ontdane medezusters
keerde ik naar de binnenvertrekken van het klooster terug.
Daar begonnen we een weg te banen door het neergestorte puin,
om ons op deze wijze toch nog enigszins verdienstelijk te maken.
Er waaide een hevige wind, zodat er nergens in ons huis een plekje was,
waar je ook maar eventjes uit de tocht kon gaan staan.

Vanwege de wind door heel het huis liet men de mensen die,
niet of heel licht gewond waren in bed en raadde hen aan er maar heel diep onder te kruipen.
De gewonden werden na een uur of wat door het Rode Kruis naar het ziekenhuis
in ons dorp gebracht.
Het licht hadden we weten te herstellen, maar zo gauw we het aan hadden,
begonnen de Duitsers van over de Waal te schieten,
zodat we verder alles maar in het duister afwerkten.
Toen we de kamers en bedden van onze ruim 80 gasthuismensen waren af geweest
en de gewonden geholpen waren, was het ongeveer half vijf geworden.
Mijnheer de Rector ging in de geheel open kapel de H. Mis lezen,
want er was nog één altaar ongedeerd gebleven.
De ruïne in de kapel was overigens verschrikkelijk.
De absis had het meest geleden.

0p die plaats was het dak geheel weg en het hoofdaltaar lag gebroken onder het puin.
Het was zeer gevaarlijk erin te komen, maar dat beseffen we toen niet.
Later op de dag zouden we het wel zien aan de neerhangende stukken steen uit het gewelf.
Wij gingen ook te communie, over het puin en de ravage heen klauterend, één voor één,
naar het zijaltaar, waar. mijnheer de Rector staande de H. Communie uitreikte.
Toen het dag was geworden konden we pas zien,
wat een verschrikkelijke verwoesting er was aangericht.
Vol ontzetting zagen we hoe we 's nachts gelopen hadden op kamers en gangen,
waarvan de buitenmuren half bezweken waren.
De Engelse autoriteiten kwamen ons waarschuwen dat het levensgevaarlijk was daar nog
te komen. We zagen nu ook de oorzaak van onze ramp liggen, buiten,
vlak naast de achtergevel, op een meter of acht van ons huis.
De bom was in een boomgaard terecht gekomen, ontwortelde daar een 23 grote fruitbomen,
en scheen daardoor veel van zijn kracht verloren te hebben.
Daaraan schrijven we het toe, dat er geen een dode te betreuren viel.
De dood was rakelings langs een 70 mensen heen gestreken!

In heel ons grote huis was echter geen plekje gaaf of bewoonbaar gebleven.
Nergens nog een deur of raam in huis, hele binnenmuren ingestort,
zowat alle kasten kapot, tafels van vijf tot zes meter lengte met de poten omhoog,
zover er nog poten aan zalen.
En dan de wind, de wind... die lustig en dol door alles heen speelde
en alles wat los zat door de tuin en over de velden en wegen liet dwarrelen.
0, die wind, in die verschríkkelijke nacht en de komende dagen! -

Intussen werd er beraadslaagd en overlegd.
's Morgens kwamen grote vrachtwagens onze gasthuismensen halen en beddengoed
en andere nodige zaken. Vijf zusters gingen ermee.
Men vertrok voorlopig naar het ziekenhuis. De gewonden genazen daar gauw,
want het waren alleen maar snij wonden. Nadat. deze stoet vertrokken was,
begonnen wij met puinruimen. Een werk dat maanden zou duren.
We bekeken wat we nog van onder het puin konden redden en ruimden dan de rommel
 en de brokken op.
We hadden geen slaapplaatsen meer, geen refter, geen keuken,
geen washuis... Ja, wat hadden we eigenlijk nog wel?!...
Onze twee spreekkamers en het rectoraat hadden het minst geleden.
Die werden nu dicht geplankt. We haalden onze strozakken onder het puin vandaan,
legden die zusterlijk naast elkaar. , . , en voor de nacht waren we gered.
Achter ons huis en de scholen, die ook onherstelbaar getroffen waren,
stond nog een gebouwtje, een vroegere kookschool,
waarin onze paters-evacuees sinds een half jaar huisden.

De paters vonden elders onderdak en de kookschool werd onze
refter, keuken, werkkamer. We hadden nog geen kapel.
We moesten O.L. Heer in onze armoede laten delen.
We ruimden in de vroege morgen onze strozakken op,
maakten een van de spreekkamers klaar tot kapel en vierden
daar elke morgen de H. Mis, terwijl we om het altaar neerzaten.

De H. Communie ontvingen we staande voor het altaar,
één voor één. Het leek op de kerk der eerste Christenen.
Na een week had Moeder voor enkele oude en zieke zusters een plaatsje gevonden,
namelijk in het klooster van onze zusters te Ewijk bij Nijmegen.
Daar waren reeds van 1 oktober af, zeven van onze zusters uit Bemmel geëvacueerd.
Maar niettemin werden zes zusters uit Leeuwen, waaronder ook ik,
liefdevol door deze kleine communiteit opgenomen.
wat deze zusters voor ons hebben overgehad
en voor ons deden om ons over onze ellende heen te helpen, is niet te zeggen.
Wij, die daar geweest zijn, zullen onze medezusters daar altijd dankbaar voor blijven.
Op de duur konden we er echter niet blijven, wat trouwens ook niet de bedoeling was.

Na vier weken was er, eindelijk, door de grote zorgen: vooral van mijnheer de Rector,
een auto voor ons beschikbaar en waren de passen
om over de Maas te mogen in orde gekomen.
Wat een reizen en fietstochten heeft dat mijnheer de Rector niet gekost !

De betrekkelijk kleine auto werd op de 29e maart volgepropt met zes zusters,
dekens en nog wat dozen met de aller noodzakelijkste spullen
en voort ging het op onze verdere vluchtreis.
De tocht verliep voorspoedig.
weldra rees het schone en zo geliefde Brabantse landschap voor ons op.
Na een paar uurtjes zitten, kwamen we in Oirschot aan.


Oirschot, 13 juni 1945