Heemkundevereniging
"Leeuwen"










 

                     

 

De Scheepswerf Meijer
Locatie van de werf in 1874


Er werden in Leeuwen op meerdere werven schepen gebouwd en gerepareerd.



Wanneer scheepswerf Meijer (Meyer) is opgericht, is niet precies bekend.
Duidelijk is wel dat er al in het jaar 1600 sprake is van een
 scheepstimmerman Meijer in onze streek.
Kleinzoon van Harmannus Meijer (1579-1637) uit Santwijk bij Echteld,
 Joannes Meijer zoon van Jan Meijer, is evenals vader
en grootvader scheepstimmerman.

Het bouwen van schepen zit kennelijk bij Meijer in het bloed,
want we vinden achtereenvolgens:
Scheepstimmerman Hendrik Janssen Meijer (1621-1658)
Hendrick Janszoon Meijer, geboren 1655 is 4 september 1681
gehuwd in Leeuwen met Arriaantje Dirriks.
In het jaar 1715 wordt Cornelis Meijer in Leeuwen geboren.
Cornelis Meijer had, evenals de vele generaties voor hem,
zich al op jonge leeftijd bekwaamd tot scheepstimmerman.
Ook Johannes Meijer, geboren 05-11-1752 te Leeuwen,
overleden in 1814, werd eigenaar van een van de werven te Leeuwen.
Daarna werd zijn zoon Cornelius (geboren in 1800)
al op 14 jarige leeftijd de nieuwe eigenaar van de Meijer werf.
Cornelis Meijer trouwde in Leeuwen met Jacoba van Mook.
Hierover later meer.

Willem Meijer, buurman van Johannes Meijer,
exploiteerde eveneens een scheepstimmerbedrijf aan de Dijk.
Deze Willem Meijer verhuisde in 1845 met zijn scheepswerf naar Nijmegen.



Rond 1850 ontstond er nog weer een scheepswerf aan de dijk in Leeuwen,
geen familiebedrijf maar een firma met 5 vennoten:
Frans van den Heuvel (directeur) Dorus van Lent, Hannes van Teeffelen,
Jan Gubbels en Wim Salet.
De van huis uit merendeel timmerlui begonnen met de bouw
en vooral reparatie van houten boten.
Hun werkplaats was binnendijks gelegen aan de Ringkade,
naast slagerij Lemmers.
De opdrachtgevers waren voornamelijk beurtschippers en vissers,
die met herhaalde reparatie het leven van hun schuit
en kostwinning wilden rekken.
Stukgeslagen en verrotte zwaarden moesten hersteld worden;
de spleten tussen de boordplanken moesten
met hennepstrengen opgevuld worden,
aangeklopt en dan dicht geteerd, enz.
Over deze werf De Eendracht stond op 20-02-1889
in de TIELSCHE COURANT het volgende artikel.

"Ondergetekenden berichten hierbij dat zij hun nette,
flink ingerichte scheepsdwarshelling genaamd "De Eendracht",
voortdurend blijven aanbevelen voor het maken en repareren
van alle soorten vaartuigen.
Ook ingericht voor het ophalen van schroefstoomboten.
Verder beschikken wij over grote hoeveelheden van allerlei houtwaren."
B. van Teeffelen Co. Van de Heuvel.




Firmant Wim Salet, zelf een fijne timmerman,
zag voor zijn zonen Jan, Wim, Toon en Theo weinig toekomst
in deze ‘Houteren Werf” en stuurde hen naar Meijer,
waar ze in de houtloods kwamen te werken.
Omstreeks 1910 lag de ‘Houteren Werf de Eendracht’ op sterven.
Hannes van den Heuvel was overleden.
De andere firmanten timmerden nog wat aan,
maar Wim Salet senior smeedde een plan hun aandelen op te kopen
voor zijn zonen en de ‘houteren werf’ om te zetten in een ‘ijzeren’.
De zonen Salet hadden intussen het vak bij Meijer wel geleerd.
Salet senior wist wel dat zijn medefirmanten een bod van zijn kant
op hun aandeel nooit zouden accepteren,
dus vroeg hij zijn vriend Grad Jurriëns,
zakenman caféhouder en vissersbaas, het handeltje te drijven.
Het kwam tussen Jurriëns en de firmanten tot een akkoord,
maar toen de notaris hoorde dat de transactie
niet voor Jurriëns zelf was, weigerde hij de koop te beschrijven.
Scheepsbouwer Meijer kreeg lucht van de zaak en sloeg toe,
hij nam de aandelen over en daarmee was het lot
van de houteren werf ‘de Eendracht’ bezegeld.

De jonge Wim Salet nam onmiddellijk ontslag bij Meijer
en ging in de leer bij G. Segers die met zijn zonen en enkele knechts
aan de Dijkdwarsstraat een meubelmakerij runde.
Maar Segers zag in de jonge Salet een toekomstige concurrent,
dus liet hij hem vooral zijn vrouw helpen met allerlei karweitjes.
Segers leverde uitsluitend op bestelling aan particulieren meubelen
van dermate kwaliteit, dat zijn klanten van heinde en ver kwamen.
Segers maakte meubels met de hand, net als voorheen zijn voorouders.
Ook later, na WO II is Stef Segers niet tot machinale serieproductie overgegaan).

Al gauw probeerde Wim Salet op eigen benen te staan
en zocht en vond klandizie onder anderen bij de vrijgezelle notarisdochter
Mina Kuppen, die hem meubels liet restaureren.
Later verkocht Mina Kuppen (voor veel geld) een stuk grond en boomgaard
gelegen aan de Brouwerstraat aan Wim Salet,
die een meubelfabriek wilde bouwen.
Zijn zonen, die ervaring hadden opgedaan bij Meijer, volgden hem.

Salet was een van de eerste meubelfabrieken in Nederland die mechaniseerde. Hierdoor was serie productie mogelijk wat mede concurrerend werkte.
Een ander voordeel was de beschikbaarheid van vakkundig personeel,
afkomstig van de werf Meijer.
Zo ontstond in 1919 Salet's Machinale Meubelfabriek.
Het bedrijf groeide en bloeide.advertentie 1921 Meubelfabriek Salet
De meubelindustrie in het Gelders rivierengebied is dus ontstaan
uit de scheepsbouw. Daar begon het allemaal.
De zonen van v.Teeffelen hebben de timmerwerkplaats
aan de Ringkade voortgezet, de een als aannemer voor onderhoud
en de ander voor nieuwbouw van woningen.

Terug naar scheepsbouwer Meijer
Bij het onderzoek naar de scheepswerven kwam de vraag
op of zowel de scheepswerf Meijer Leeuwen,
als de werven van Meijer in Zaltbommel en Den Bosch,
verwant zijn aan Meyer Scheepsbouw in Noord-Duitsland:
Ligt de oorsprong van die werf in Duitsland of ook in Leeuwen ?
waarschijnlijk wel, gezien de ontwikkelingen in die roerige tijd.


2e scheepswerf in Leeuwen 1894

De scheepsbouwers Meijer hebben veel betekend voor het sociale
en economische wel en wee in Leeuwen.
Zoals we hebben kunnen constateren was Meijer al vóór 1700
een belangrijke werkgever voor het bouwen van houten schepen
aan de Waalbandijk te Beneden-Leeuwen. In diverse modellen,
soorten en maten zijn daar honderden schepen gebouwd.
Begonnen als werf voor uitsluitend houten schepen,
maar later steeds meer overgaand op ijzeren schepen.
Eind 19de eeuw werd er het eerste ijzeren schip te water gelaten.

Uit de Tielsche Courant van 8 augustus 1903: .

"Hedenmiddag werd op de Strang een proefreis gedaan door de werf Meijer
met de motorschuit "Neophite". Het schone vaartuig gleed gedreven door de
 motormachine met een capaciteit van 40 paardenkrachten over het water.
Waarschijnlijk door de nieuwheid van de machine,
werden nu en dan duidelijke ontploffingen gehoord
Het einde van het tochtje had bijna een groot financieel nadeel opgeleverd
voor de visser Hol.
Ten gevolge van het te laat stoppen der machine liep de "Neophite"
recht op de schokker af en was deze reeds op 10 meter genaderd.
Een overhaast zwenken van het roer, kon nog bewerken,
dat de motorboot rakelings de schokker misliep.
De motor liep toen zo hevig in den Wal,
dat hij met behulp van lieren moest worden vlot getrokken".

Meijer wel degelijk een sociaal bedrijf
Ondanks de staking kan Meijer als een sociaal vooruitstrevend
bedrijf worden beschouwd.
In 1901 had Meijer al een eigen ziekenfonds.
Bij ziekte werd een gedeelte van het loon doorbetaald.
Er was een eigen vereniging van overleg tussen werklieden en directie,
een voorloper van de huidige O.R.
De werf had een aparte kantine, schaftlokaal, voor het personeel.

In 1901 was een woningwet aangenomen waarbij het Rijk steun verleende
bij het bouwen van doelmatige arbeiderswoningen.
Meijer maakte hier direct gebruik van.
In 1904 maakte hij als eerste zijn bouwplannen bekend.
Meijer staat bekend als eerste bedrijf in Nederland dat gebruik maakte
van de nieuwe woningwet.
Zij waren ook de drijfveer achter sociale woningbouw:
Het “Blok van Meijer” (Irenestraat in Beneden-Leeuwen) getuigt daar nog van.
De eerste steen ervan werd gelegd op 4 september 1923
door Th.J.J. Meijer, geb. 1911, zoon van “Den Groten Heer Meijer”.
Het waren de eerste industriewoningen in de gemeente West Maas en Waal.

Bijzonder was de staking in 1916, die duurde van 14 maart tot 16 juli 1916.
Deze ging niet zo zeer om loonsverhoging maar vooral om erkenning
van het lidmaatschap van een vakbond,
gebaseerd op de pauselijke encycliek Rerum Novarum van Paus Leo XIII
van 15 mei 1891 “Over de toestand der arbeiders”.

Verslag van deze staking, met publicaties
Een donkere periode in de geschiedenis van de werf vormde de periode
van 14 maart 1916 tot 16 juli van dat jaar.
Gedurende deze periode werd er gestaakt, niet om geld,
maar het recht op organisatie.
Op 4 maart 1916 werd door werklieden van de firma Meijer
een afdeling van den R.-K. Metaalbewerkersbond opgericht.
"De afdeling telt thans 70 leden". Aldus de Maas en Waler.
Dit stond de heren Meijer niet aan.
Zij meenden dat er voor hun bedrijf geen vakbond nodig was.
Zij voerden toch al een sociaal beleid.
Ook in slappe tijden in het verleden had het bedrijf laten doorwerken,
ja zelfs de lonen verhoogd.

Uit de Maas en Waler van 16 maart 1916:
Maandagmorgen hebben ongeveer 80 werklieden van de firma Meijer
het werk neergelegd. De reden ervan bestaat hierin,
dat toen voor veertien dagen dezelfde werklieden zich aansloten
bij den R.K. Metaalbewerkers bond en hun voorlopig bestuur
gekozen hadden, deze laatsten direct ontslagen werden.
De aangeslotenen ontvangen nu een toelage van den bond,
terwijl de niet georganiseerden blijven doorwerken.
Op een vergadering van stakers werd het woord gevoerd
door een hoofdbestuurslid van de R.-K. Metaalbewerkersbond,
waarna met algemene stemmen besloten werd,
den strijd voor het recht van organisatie voort te zetten.
Naar wij nader vernemen omvat de staking ongeveer 90 personen.



Dezelfde Maas en Waler op 24 maart:
De toestand op de scheepswerf is nog steeds dezelfde.
Van de ruim 200 werklieden werken er nog ca. 70,
terwijl de overigen op de donderdag jl. gehouden meeting,
waarbij als sprekers optraden de heren Schapers en Krijgsman,
leden van het hoofdbestuur van den R.-K. Metaalbewerkersbond,
besloten de staking vol te houden.
De nog werkwilligen van Leeuwen - Boven en Wamel
werden per auto van en naar de werf gebracht.


Inmiddels was een samenscholingsverbod
voor meer dan 3 personen van kracht geworden.
Door de burgemeester werd politiehulp ingeroepen:
"Hedenmorgen telegrafisch op politieversterking gevraagd
ten einde de orde te helpen handhaven bij het arbeidsconflict
dat plaats heeft op de scheepswerf van de N.V. Meijers Scheepsbouw Mij.
De strijd loopt over een deel der arbeiders dat zich wil organiseren,
waartegen de directie zich verzet".

De versterking werd gevraagd om de plaatselijke politie
behoorlijk te kunnen aflossen.
Er kwam een detachement rijksveldwachters te paard.
De leiding van de staking was in handen van G. Rikken.
De vergaderingen werden gehouden in café Roel van Zandvoort
bij de kerk aan de dijk.
Namens de bond werden A. Domensino en P. Gerritsen
op 18 maart aangewezen al onderhandelaars. Dit had geen nut,
daar de directie niet met georganiseerden wilde samenwerken.
Eind maart werkten er nog ca. 30 werklieden van de in totaal 226.
Niet stakers werden door stakers geïntimideerd. De staking zat muurvast.
Op 15 april 1916 werd er door de stakers
een vergadering belegd waarvan onderstaand verslag:
Zondagmiddag jl. had onder enorme toeloop van belangstellenden,
ook uit omliggende dorpen, te Leeuwen de aangekondigde openluchtmeeting
plaats naar aanleiding van de staking op de werf van de firma Meijer.
Uit de geschiedenis van het conflict werd nogmaals duidelijk aangetoond,
dat deze staking door de werklieden niet werd gewild,
doch dat zij hen werd opgedrongen door de heren Meijer, die niet dulden,
hoewel zij zich katholiek noemen, dat hun werklieden zich overeenkomstig
het verlangen van Paus en Bisschoppen verenigen
in een katholieke organisatie.


Met klem van redenen werd door twee sprekers
het goede recht der werklieden verdedigd en krachtig protesteren
zij tegen de lafhartige aanslag van een katholiek patroon
op het onbetwistbare recht zijner arbeiders en tegen de lage
en misleidende middelen,
waarmede dit heilige recht der arbeiders werd bestreden.
Een schande noemden zij het, dat 25 jaren na de afkondiging der encycliek
"Rerum Novarum" waarin de onsterfelijke Paus Leo XIII
de werklieden toeroept: "Verenigd U!" om dat recht
nog zulk een strijd moest worden gevoerd tegen een katholiek patroon,
terwijl daarentegen meerdere patroons, die aan God noch gebod hechten,
de katholieke organisatie zeer genegen zijn.
De beide sprekers besloten hunne herhaaldelijk luid toegejuichte rede
met een krachtige opwekking tot alle aanwezige werklieden,
zich te verenigen en met een beroep vooral op de zedelijke steun van alle
wel denkenden, om de aangekondigde strijd tot een goed einde te brengen.

6 Mei 1916
Over de staking te Leeuwen schrijft "Het Kath. Volk o.a.:
Zes weken lang weerstaan reeds te Leeuwen de katholieke verenigde arbeiders
de brute macht der heren Meijer, die trouwe en goede arbeiders,
die deze firma trouw gediend hebben, buiten de fabriekspoort smeten,
omdat de arbeiders de misdaad begingen zich te verenigen in een Katholieke
vakvereniging. En al de middelen, door de heren Meijer hen hunne vrienden
aangewend, om de arbeiders los te maken van hunne organisatie baatte niet.
Zelfs niet een schandelijk anoniem biljet,
waarin de bevolking van Leeuwen werd aangespoord tot gewelddadigheden
tegen de stakers en de leiders van de R.-K. metaalbewerkersbond.
In anonieme strooibiljetten schijnt men in Leeuwen (Boven) en (Beneden)
gaarne zijn kracht te zoeken. Denk maar aan een misleidend strooibiljet
voor enkele maanden tegen de in wording zijnde Coöperatie.

Neen Heren Meijer, gij, die meent, dat u toch zo bijzonder goed waart
voor uwe arbeiders en die in die goedheid zo goed ook de baas waart
in en buiten de fabriek, gij had niet gedacht, dat uwe arbeiders,
staande op het recht, het tegen uw onrecht zo standvastig en zo eendrachtig,
zo vastberaden en kloek, zo krachtdadig zouden stand houden.
Gij had ook niet gedacht dat men meer en meer in Maas en Waal
uw optreden en uw handelwijze gaat afkeuren.

Gij had waarschijnlijk ook niet verwacht, dat de Katholieke "Maas en Waler"
zo kalm en overtuigend, zo zakelijk en veelzeggend een vernietigend vonnis
zou uitspreken over uwe daden tegen de organisatievrijheid uwer werklieden.
Maar ook heren Meijer, gij had niet gedacht en zeker niet gewild,
dat gij een zo krachtige propaganda zou voeren voor de
Katholieke Arbeidsorganisatie in Maas en Waal.
De strijd door u opgedrongen aan de Katholieke Vakorganisatie,
heeft de ogen der arbeiders in gans Maas en Waal geopend.
Gij, Heren Meijer, hebt de Maas en Waalse arbeiders buiten Leeuwen
wakker geschud voor onze vakbeweging.
Dit is een lichtpuntje in deze donkere strijd.

Door de lange duur van de staking en mede door artikelen in de pers
escaleerde de staking. Werkwilligen werden teruggedreven
en met stenen bekogeld.

Uit onderstaande krantenartikelen een beeld van de staking:





13 mei 1916 Staking in Leeuwen
De staking aan de werf de fa. Meijer had tot voor enkele dagen een kalm verloop.
Ca. 100 werklieden hadden het werk neergelegd,
terwijl een ongeveer gelijk aantal aan het werk bleef.
In die toestand is echter verandering gekomen.
De stakers treden de laatste dagen dreigend op tegen de werkwilligen,
met het gevolg, dat begin dezer week nog slechts een vijftal personen op de werf
werkzaam waren en naar we vernemen, thans al het werk is stop gezet.
Moeten wij eventuele gewelddadigheden van de zijde der stakers streng afkeuren,
niet minder afkeurenswaardig is de nooit te verdedigen aanlag,
welke de firma Meijer pleegde en halsstarrig blijft plegen
op de heiligste rechten der werklieden, met het gevolg,
dat de werklieden tenslotte misschien met ongeoorloofde
en later diep betreurde middelen hun strijd voortzetten.
Moge ook aan de werf te Leeuwen spoedig vredesonderhandelingen
geopend worden.

19 mei 1916
Zondagavond zijn op verschillende plaatsen - in totaal 40 - ruiten ingegooid.
Of deze handeling in verband staat met de staking
kan niet met zekerheid gezegd worden, doch opvallend is het
dat al deze laffe baldadigheden bij werkwilligen van de werf plaats hadden.
 Dinsdagmiddag was de justitie uit Tiel ter plaatse om een onderzoek in te stellen.
De plaatselijke politie is voor den tweeden keer versterkt met Rijkswachters.

Uit een politierapport blijkt dat een man, die de stakers verwijten maakte
op de grond werd geworpen en mishandeld. Het bleef onrustig.
De politie had een man in het arrestantenlokaal opgesloten.
Een volksmenigte van enkele honderden eiste zijn vrijlating.
Aangezien de rijkswachters die in het donker de wacht hielden
tegenover een grote menigte stonden, droegen zij de arrestanten
aan enkele familieleden over, dit om erger te voorkomen.

Op 10 juni was de staking nog volop aan de gang en uit onderstaand artikel
zou af te leiden zijn, dat het een prestige staking
van de bond geweest kan zijn.


In een hoofdartikel schrijft het "Kath. Volk" op 10 juni 1916.
Wie menen mocht, dat in het jubeljaar van "Rerum Novarum"
het economisch liberalisme verdwenen is uit de zeden en gewoonten
van het volk, zal bitter teleurgesteld worden door de gebeurtenissen
in Leeuwen,Geldrop, Groningen en Swalmen.
In deze plaatsen van Zuid en Noord zijn er nog werkgevers,
katholieke en christelijke werkgevers, die - evenals de liberale werkgevers
van vroegere tijden - aan hunne arbeiders verbieden morele
en materiele kracht te zoeken in het verenigingsleven.

Na bovenstaand artikel is niets meer te vinden over de staking
tot op 15 juli 1916 in de Maas en Waler:
"De staking welke aan Meijers scheepswerf alhier sinds maart heerst,
is door de Katholieke metaalbewerkersbond opgeheven.”

Vanaf Kerstmis 1915 werd een toeslag op het jaarloon gegeven
van 5% voor het inslaan van de winterprovisie en was een fonds gevormd
om dit elk jaar te kunnen doen. Het einde van het jaar maakte alles goed,
volgens de "Maas en Waler" van 31 december 1916.
Een vreugdevol Kerstfeest was het zeker voor de arbeiders van de firma Meijer.
 Zaterdag bij het ontvangen van hun weekloon ontvingen zij 5 pct. meer,
als toelage, over hetgeen zij in een jaar verdiend hadden.
Ook zij die in militaire dienst waren geroepen ontvingen dit.
Hierbij werd de arbeiders bekend gemaakt dat de firma
een kapitaal had uitgezet om voortaan elk jaar met Kerstmis
deze toelage te kunnen uitkeren.

maart 1916

foto van de openluchtmeeting van de stakers
op zondag 8 april 1916 te Leeuwen.

Deze encycliek heeft veel teweeg gebracht in de verhouding
tussen werkgevers en arbeiders.
Vooral het pleidooi voor arbeidersorganisaties,
vertaald met ‘recht op vakbondslidmaatschap’ bracht in heel Nederland
een golf van stakingen teweeg. Naar verluidt ging het er zo hard aan toe
dat sommige stakers in de gevangenis belandden wegens geweldpleging.
De staking in Leeuwen duurde drie maanden.
Ten tijde van slapte werden de vakbondsleden het eerst ontslagen,
met als argument dat zij een uitkering kregen van de arbeidsloze kassen
en de niet-georganiseerden niet.

Werks
taking bij de werf Meijer (maart 1916)
Ingezonden 1916  krant  "Het Centrum", Utrecht




Conclusie van IISG
 



J. Meyer scheepsbouw NV, werf te Beneden-Leeuwen

In Beneden-Leeuwen en Zaltbommel werden door Meijer
vele (honderden) houten schepen en ongeveer 550 ijzeren schepen gebouwd.
Elke tewaterlating van een zeewaardig schip lokte steevast
honderden kijkers naar de werf,
zelfs de schooljeugd kreeg vrijaf om het schouwspel mee te maken

In een gemeentelijk verslag staat over de werf Meijer onder meer:
Ene Joannes Meijer, geboren 5-11-1752 te Leeuwen,
staat in 1800 ingeschreven als scheepstimmerman.
Hij was eigenaar van een kleine werf
waar zowel schepen werden gebouwd als gerepareerd.
In de regel waren dit houten zand- of grindschepen
met een inhoud van 10 tot 30 ton.
Joannes stierf op 16-04-1814 en zijn zoon Cornelis
geboren op 19-09-1800 nam de werf over. Hij stierf op 21-04-1845.
De weduwe van Cornelis, zag het alleen blijkbaar niet zitten
en huwde in 1846 met Bernardus Tonissen, die werkzaam was op de werf.
Samen zetten zij de werf voort.

De werf was gevestigd in de nu nog aanwezige loods naast de familie van Heck.
In 1891 omschreven als een "scheepmakers werkplaats"
in het achtergedeelte van huis B. 206.
Zoon Joannes Meijer, geboren 11-11-1832 te Leeuwen,
vertrok naar Den Bosch en vandaar naar Zaltbommel,
alwaar hij in 1866 begon met het bouwen van schepen.
Waarom is niet bekend, maar in 1889 keert deze Joannes Meijer terug naar Leeuwen,
 waar hij voor zijn twee zonen, Wilhelmus A. geboren op 22-07-1865 en diens broer
Gerardus A. geboren op 27-11-1877, beiden te Zaltbommel,
de werf van Bernardus Tonissen koopt.
De eerstgenoemde zoon werd aangeduid als Den Groten Heer Meijer
en zijn broer als Den Kleinen Heer Meijer.





Uit de TIELSCHE COURANT:
"De zonen van Hr. Meijer zullen de zaak zoveel mogelijk uitbreiden.
Dit betekent niet alleen meer toekomst voor de werklieden
die reeds op de werf werkzaam zijn, maar hun aantal
kan door uitbreiding nog vergroot worden"


Het eerste ijzeren schip verliet op 27 februari 1892 de werf.
Het was "GRADA", een klipper groot 130 last. (260 ton red.)

Scheepswerf Meijer speelt een belangrijke rol
in de industriële ontwikkeling van Leeuwen.
Volgens een onderzoek uitgevoerd door veldwachter Bus
werkten er in 1889 20 werklieden, in 1901,
85 personen, tegenover slechts 9 bij de houten werf.
In 1912 werden er 152 werknemers geteld,
waarvan 54 jongens onder de 17 jaar.
Dit aantal liep later op tot ruim boven de 200.
In 1891 verzocht Meijer vergunning om een smederij te bouwen.
In 1896 vond er een belangrijke uitbreiding plaats met een tweede helling.



Uit de TIELSCHE COURANT van 10 november 1907:
"Door toenemende drukte bij scheepswerf Meijer met steeds talrijker personeel,
zal een nieuwe grote werkplaats worden gebouwd voorzien van stoomwerktuigen"
Inmiddels was er een derde helling bijgekomen.

Er werden allerlei vaartuigen gebouwd,
zoals in 1898 de Tielse veerpont "Zeldenrust" die tot 1953 in de vaart bleef.
Men bouwde zeeschepen, kanaalschepen, Rijnschepen, lichters, aken,
veerponten, elevatorschepen, tankschepen, motorboten,
schokkers, stoomhoppers, Maasschepen,
gewone hoppers, zeelichters, sleepboten enz.
In het archief is na te gaan hoeveel schepen er per jaar gebouwd werden.


De werf was niet wars van publiciteit. Bijna elk schip dat te water liep
werd in de pers vermeld. Op 27 juni 1894 een stoombaggermolen
voor Vermeulen en Struik - Dalm te Nijmegen.
Op zondagmorgen 6 september 1898
(er werd toen blijkbaar ook op zondag gewerkt)
kwam alhier van de werf de nieuwe stoomboot "STAD TIEL No. 1".
Wederom een fraai stukje werk van de heren Meijer.
Deze nieuwe boot die tot in de kleinste bijzonderheden
fraai en degelijk is afgewerkt,
heeft een diagonale direct werkende compoundmachine van 16 PK.
De verwarmingsoppervlakte is aanzienlijk,
terwijl de stoomdruk 8 atmosferen is.
Tegelijkertijd liep het sleepschip "Anna" te water.

Uit de TIELSCHE COURANT:
September 1901 werd met het beste gevolg de ijzeren sleepkaan "FRANZ"
te water gelaten. Een kaan is een groot schip met platte bodem,
bestemd voor de grote Duitse rivieren. Binnen één jaar het 4e grote schip,
wel een bewijs dat deze tak van nijverheid van grote betekenis was.

In 1903 een stalen zeebrik "Willemshaven", gebouwd voor een bedrijf uit Hamburg.
Een zelfde schip genaamd "Kiel" werd enkele dagen later te water gelaten
De schepen werden steeds groter:
Juni 1905 werd bij Meijer de "KANO" te water gelaten,
een reusachtig vaartuig van 1400 ton.
Direct werd de kiel gelegd voor het grootste schip tot dan toe.
Lengte meer dan 120 meter, breedte 10 meter,
en een diepgang van 2 meter. Ruim 1700 ton.
Vol trots werd in december 1908 bericht dat er bij Meijer
weer een record was gevestigd.
Op 10 februari werd de kiel gelegd voor weer,
tot dan toe grootste schip, 1900 ton groot.

De bekende rederij Thijssen was een goede afnemer van Meijer.
Juli 1915 werd een Waalpont van 260 ton te water gelaten en tevens,
ook voor rekening van de Fa. Thijssen, een sleepkaan van 1184 ton.de TH 17.
Direct werd de kiel gelegd voor eenzelfde vaartuig cd TH18 als het voornoemde. Hetzelfde jaar in december werd voor de Naamloze Vennootschap "Vulcaan"
te Rotterdam het stalen Rijnschip "Thijssen nr. 30" te water gelaten,
groot 2200 ton, wederom een record, de grootste tot dan toe.
De volgende bestelling was een Rijnschip van 1700 ton.

Een bericht op 22 juli 1916:
"Deze week werd van de werf Meijer te watergelaten het schip Thijssen No. 33.
Thans is men druk aan het bouwen voor de zeevaart”.
Een nog groter schip, "De stad Zaandam" groot 3300 ton, 
liep in 1919 van de helling.

De jaarproductie is ook bekend, enkele voorbeelden:
 In 1905 werden 7 schepen gebouwd,
met een gezamenlijke inhoud van 4500 ton.
In 1905- 6 Rijnschepen, in totaal 11500 ton, 1 kanaalschip
en een elevatorschip van 900 ton.
In 1920- 2 tankschepen van 750 ton, 1 zeeboot van 2250 ton,
2 motorboten van 90 ton en 1 van 50 ton.
Het jaar 1927 was het laatste topjaar: 3 Rijnschepen van 1875 ton,
3 kanaalschepen samen 1680 ton, 2 lichters elk 960 ton
en 1 hopper 150 ton.
De zeeschepen werden als eerste in Nederland gebouwd op een dwarshelling.
Een dieptepunt in het bestaan van de werf lag gedurende de Eerste Wereldoorlog.
Door gebrek aan buitenlandse orders was er minder werk.
In 1918 was het aantal werknemers gedaald tot 116, waarvan 28 jongens.
 In de naoorlogse jaren vond er een inhaalslag plaats
en liep het aantal werfarbeiders weer op tot ruim 200.

Begin twintiger jaren kwam er een landelijke malaise in de scheepsbouw.
De regering zag zich genoodzaakt de werven te subsidiëren.
Deze subsidie was bestemd voor het bouwen van schepen
voor buitenlandse opdrachtgevers.
Ook Meijer profiteerde van deze regeling.
In 1923 kreeg de werf een rijksbijdrage van f. 60.000, --
onder voorwaarde dat de gemeente f. 7.500, -- zou bijpassen.

Dit laatste met de toevoeging:
 "Indien dit bedrag voor de armlastige gemeente te hoog was,
moest bijgedragen worden naar gelang de financiële krachten
die de gemeente had".
Voor het totale bedrag werden gebouwd:
 "1 motorjacht, 4 hoppers en 1 motorboot".
 Allen bestemd voor Engelse opdrachtgevers.
In het subsidiebedrag was f. 50.000, -- begroot voor de lonen
van arbeiders boven de achttien jaar.
Het uiteindelijke loonbedrag dat verantwoord werd was f. 45.424,57.
De bijdrage van de gemeente werd berekend op f. 3857, --.

Het bedrijf werd in 1916 op het elektriciteitsnet aangesloten.
Modern als de werf was, werden er direct 17 elektromotoren aangeschaft
 ter vervanging van de stoom- en zuiggasmotoren.
De uurlonen in 1916 waren voor volwassenen 10 tot 20 cent per uur
en voor nageljongens (leeftijd 13 t/m 17 jaar) 5 tot 10 cent.



Het werken op de werf was zwaar.
De werktijden waren in 1913 van 6.00 tot 8.30, van 9.00 tot 12.00
van 13.30 tot 16.00 en van 16.30 tot 18.30 uur.
Dat is 10 uur per dag. 's Zaterdags werd gewerkt tot 16.00 uur.
Totaal 58 uur per week. In 1927 werd dit teruggebracht tot 53 uur.
Men verbleef dus op één dag 12½ uur op de werf.
Gehuwde arbeiders zagen hun kinderen vaak alleen in het weekend.
De middagpauze was 1½ uur.
Dit moest wel, want fietsen waren er nog maar sporadisch;
alles moest te voet afgelegd worden.
Alleen zij die dichtbij woonden, gingen thuis eten.
Voor de rest werd eten gebracht door de vrouwen of grotere kinderen;
het warme eten in "hinkelmannekens", en het brood voor de avondpauze.
Voor de vrouwen uit Wamel, vanwaar behoorlijk wat arbeiders op de werf werkten,
was het ondoenlijk de hele tocht op en neer te lopen.
De oplossing was, dat het Wamels werkvolk om 12.00 uur op pad ging
 richting Wamel. Halverwege Wamel, bij Linnard Lemmers op de Koldert,
kwamen de vrouwen hen tegemoet. Als de hinkelmannekens leeg waren,
ondernam men de terugweg.

Werfarbeiders mochten uit veiligheidsoverwegingen alleen klompen dragen.
De traditionele kleding was een blauwe kiel.



Op de werf waren verscheidene functies: timmerlieden, bankwerkers,
smeden, plaatmakers, ijzerwerkers, klinkers, tegenhouders, sjouwers,
kokers en vooral niet te vergeten de goedkope nageljongens.
Voor deze functies golden verschillende weeklonen.
Het verplaatsen de van ijzeren platen gebeurde door 6 of 8 man, met de hand.
Op het commando 1, 2, 3 hoog of los werden de platen opgetild of losgelaten.
Later kwamen er hijskranen.

Het ijzer moest in de vorm geslagen worden.
Dit gebeurde door drie man die om de beurt met een moker op het ijzer sloegen
(de drieslag) om de juiste vorm te vorm te krijgen in het ijzer.
De nageljongens hadden tot taak om gloeiend heet
gemaakte nagels die in een bak met zand geworpen werden
om wegspatten te voorkomen,
met een tang aan te pakken en in een nagelgat te stoppen.
Aan de ene kant werden de nagels door een "tegenhouder"
met een dollie (een stalen pin met een voet) tegengehouden
en sloegen twee "klinkers" om de beurt (tweeslag) de nagels vast.
Soms moest men op de rug liggend werken.
Ook bij zware vorst ging het werk door.
Bij gunstige wind kon men in heel het dorp de twee- en drieslag horen.
Men aanvaardde dit als een prettig geluid; het betekende werk.

De tewaterlating van een schip was steeds een feest.
Het werfterrein werd feestelijk versierd. De bevolking kwam massaal kijken.
De pastoor kwam prompt elk nieuw schip zegenen.
Op het commando "Los in Godsnaam" van de Groten- of Kleinen Heer
werden de lieren gelijktijdig losgelaten.
Een enkele keer kwam een schip dwars op de helling te liggen,
dan was het een heidens werk het schip alsnog in het water te krijgen.



Oudere mensen die de werf Meijer hebben gekend, weten te vertellen
dat de grote schutting langs de werf in de winter
als er een ijzige noordenwind waaide, bescherming bood als ze lopend in Boven Leeuwen naar school moesten.
Ook weten zij nog dat er, het moet 1920-1921 geweest zijn,
een dermate groot zeeschip te water werd gelaten dat de schooljeugd vrij kreeg
om dit mee te maken. Daarbij was de waterverplaatsing zo groot,
dat vissen de wal opvlogen.


1898 Feest bij tewaterlating van alweer een nieuw schip
Deze was bestemd voor het pontveer Wamel-Tiel


WAJANG is de eerste naam die op de voorplecht van de Jacoba II heeft gestaan.
De WAJANG werd in 1913 gebouwd.
Rond 1885 werd op grote schaal ijzerbouw toegepast.
De komst van het staal vergrootte de mogelijkheden andermaal.
Schepen werden groter en kregen andere vormen dan de traditionele
houten scheepstypen, zoals de aak en tjalk.
De WAJANG was besteld als ‘stalen sleepkaan’ en was de laatste
in de serie van drie. Een kaan is de vertaling van het Duitse woord ‘kahn’,
wat schuit betekent. De WAJANG was dus een sleepschuit:
zij had zelf geen motor maar werd voortgetrokken door een stoomboot.
In 1914 werd de WAJANG in gebruik genomen.
De bouw van het sleepschip beleefde in de jaren 1920 haar hoogtepunt
en houd nauw verband met de Rijnvaart,
die vooral tussen Rotterdam en het Duitse Roergebied scheep ging.
De enorme kolen- en staalindustrie van Duitsland had de Rotterdamse haven
nodig als spin in het Europese distributienetwerk.
Het was dan ook August Thyssen (1842-1926)
die achter de bouw van de WAJANG zat.
Om zijn enorme staalimperium uit te breiden
zette deze Duitse grootindustrieel een eigen transportnetwerk op.
In Nederland werd de N.V. Handels- en Transportmij. Vulcaan gepositioneerd.
Als rederij bevrachtte Vulcaan zo’n zeventig schepen
die allemaal een Indische naam droegen.
Zo heetten bijv. WAJANG’s zusjes KARANG en GADANG.



Stuurbak (stuurstelling) van waarschijnlijk een kempenaar.
De foto van het sleepschip is in Duisburg gemaakt.
Bovenaanzicht van een stuurstand met horizontaal wiel.
Het buizenframe op de stuurstelling bood mogelijkheden
tot bescherming tegen zon en regen.
Het schip werd uitgerust met een groot,
liggend stuurrad dat typerend is voor sleepschepen.
Sleepschepen waren namelijk lastig bestuurbaar door hun lengte
en het feit dat de stoomboot, die het sleepwerk moest verrichtten,
nu eenmaal geen grote snelheid bereikte.
Een extra groot roerblad van zo’n vier à vijf meter moest dit opvangen.
De grote kracht die op het blad kwam te staan,
werd opgevangen door stuurwielen met een doorsnede van één tot twee meter.
 Om praktische reden werd het rad daarom horizontaal in een open,
iets verheven stuurinrichting geplaatst.
Zoals de meeste sleepschepen werd de WAJANG uitgerust
met voor en achter een bemanningsverblijf en daartussenin een laadruim.
Bovendeks werd een stalen roef gebouwd.
In plaats van een geleidelijke overgang van scheepswand naar scheepsvlak,
die de traditionele scheepstypen veel ‘zeeg’ bezorgden,
had de moderne WAJANG hoekige vormen.
Het laadruim werd daardoor groter zodat het schip meer vracht kon dragen.
De kont was bovendien 'geveegd'; zij gleed geleidelijk onder het schip het water in.
De boeg was vol met een steven die steil het water in dook.
Met deze vormen behoorde de WAJANG tot de 'kastachtige' schepen.
Op het voordek werden aan weerszijden twee bolders geplaatst.
Met achtslagen werden daar de dikke sleepkabels aan bevestigd.
Op de Rijnvaart werden soms wel 8 schepen in sleep verbonden aan de sleepboot. Omdat er nog geen modern communicatieapparatuur bestond,
werd er geseind met vlaggen, bijvoorbeeld als de sleepdraad bevestigd was
en de reis vervolgd kon worden.



Een dergelijke lange sleep vereiste veel stuurmanskunst
van zowel de sleepboot kapitein als de schippers van de sleepschepen.
Waarom er nu drie bolders op het voordek staan, is een onopgelost raadsel.
Er zijn meer blinde vlekken rondom het bedrijfsvaartuig WAJANG.
De meetbrief meldt een naamsverandering in 1930.
Het schip wordt dan de VULCAAN 23 gedoopt
en komt onder het schippersschap van ene P. Melsen.
Over de soort lading is ook weinig tot niets bekend.
Het is onwaarschijnlijk dat de WAJANG/VULCAAN 23
ook naar het Roergebied voer, daarvoor is haar laadvermogen van 350 ton
in vergelijking met de twee- en drieduizend tonners uit de stal van Vulcaan te klein.


Het sleepschip Vulcaan 65:


De scheepswerf tijdens de Watersnood 1926
Op 1 januari 1926 kwamen de eerste berichten
over de dijkdoorbraak bij Overasselt in Leeuwen binnensijpelen.
Er gingen geruchten dat de Waal bij de bovendorpen al doorgebroken was.
De paniek sloeg toe. Velen gingen naar de scheepswerf
of naar een woning aan de dijk.
Anderen naar de zolder of een hoger gelegen boerderij.
In de nacht van 3 op 4 januari en de hele dag daarna,
werden de mensen die nog in huizen verbleven,
soms onder dwang van de pontonniers en Leeuwense helpers, opgehaald.

Inmiddels waren er bij de toen nog aanwezige loswal,
aan de kop van de Waterstraat, schepen aangekomen.
Vluchtelingen met bestemming Arnhem werden ingescheept, in,
wat later bleek, niet schoongemaakte kolenschepen.
In totaal vertrokken 471 Leeuwenaren naar Arnhem.
In Arnhem aangekomen, werden de scheepsvluchtelingen
in Musis Sacrum opgevangen, gewassen en zo ontdaan van het kolengruis.
,,We zagen er uit als zwarte Pieten", wordt nu nog verteld.
De hevigste vorst heerste op 13 januari en toen ook de storm die avond
nog verder toenam, was het voor de achterblijvers bijna niet te harden.
 Door de vorst was het overstroomde gebied bevroren
en hadden de hulpverleners het moeilijk.
De marechaussee, hield toezicht op het verlaten gebied.
Inmiddels was er een distributie-systeem op gang gekomen
om de achterblijvers te bevoorraden. Dit gebeurde gratis.
De leiding was in handen van Wilhelmus Meijer, directeur van de werf.

In een schrijven staat echter:
 ,,inwoners van wie redelijkerwijs kan worden verondersteld,
dat zij voor eigen rekening kunnen kopen,
worden van de distributie van levensmiddelen uitgesloten".

Als eersten kregen, op 13 januari, de arbeiders van de werf van Meijer
die naar Ede geëvacueerd waren, toestemming terug te keren.
Zij werden in de kantine van de werf ondergebracht.
De vluchtelingen, die in eerste instantie onderdak in de werf Meijer
aan de Dijk hadden gevonden, waren allen naar een andere plaats geëvacueerd,
zodat de werf weer schepen kon bouwen.

Omstreeks 20 januari begon het water te vallen.
Terugkeren mocht alleen met toestemming van de gemeente.
Veel mannen trokken zich hier niets van aan
en keerden zonder toestemming terug,
hun gezinnen voorlopig achterlatend.
Eind januari kwamen de eerste gezinnen weer terug,
al dan niet met toestemming.

Naast de schade aan huizen was er veel materiële schade, vooral bij bedrijven.
Ook bedrijven en personen die "diensten" verleend hadden, dienden rekeningen in.
Zo berekende de werf Meijer voor het gebruik van de werfgebouwen
inclusief verlichting f 3,-- per dag, totaal f 140,--
Het einde van de werf Meijer in Leeuwen.
In 1929 werden nog afgeleverd: 4 motorschepen elk 340 ton, 3 motorjachten,
1 motorschip van 483 ton en twee schepen elk 495 ton,
1 motorschip van 307 ton en 1 Salemans Kroon groot 536 ton.
Op 31 december 1929 stonden er nog 2 kanaalschepen van 540 ton op stapel.
Dit zullen wel de laatste geweest zijn.

Na het vertrek van scheepswerf Meijer naar Zaltbommel
konden enkele arbeiders elders werk vinden en verhuisden.
Ook gingen er naar de werf in Deest, waarvoor zelfs een busje ging rijden,
waarop A. de Haas uit de St. Jozefstraat chauffeur was.
De heren Meijer verhuisden. Op 18 februari 1931 nam de burgemeester
 in de raadsvergadering afscheid van raadslid G. Meijer (Den Kleine Heer)
met de woorden:
"Moge het hem en zijn familie in zijn nieuwe woonplaats goed gaan".

In het jaarverslag van de gemeente over 1930 staat:
"De vroeger zoo bloeiende metaalindustrie is in het begin van de verslagperiode
met lamheid geslagen door de opheffing de scheepswerf
waarop nog ruim honderd arbeiders werkten.
Door de bepaling bij de verkoop van de terreinen en gebouwen
dat deze de eerste 50 jaren niet meer voor de scheepsbouw mogen worden gebruikt,
 is deze industrie behoudens enkele kleine bedrijfjes,
voorgoed uit de gemeente verdwenen."

Zoals reeds vermeld was begin twintiger jaren mager voor de scheepsbouw.
 Er vielen bij Meijer ontslagen en voor de andere werklieden
was er een werktijdverkorting. Zij werden 's middags om vier uur
al naar huis gestuurd i.p.v. om zes uur, echter zonder doorbetaling.
Deze arbeiders, o.a. vaklui zoals timmerlieden en schilders
 trachten wat bij te verdienen.
Dit mocht niet en de burgemeester werd hierover op de vingers getikt.


De werf Meijer in Zaltbommel
Johannes Meijer is in 1832 geboren in Leeuwen
waar zijn vader een scheepswerf heeft.
Als Johannes 12 jaar is overlijdt zijn vader.
Zijn moeder zet de werf voort en hertrouwt een jaar later
met de 23-jaar jongere meesterknecht van de werf Bernard Tonissen.
In 1860 trouwt Johannes met Cornelia Brouwers
en vertrekt naar Den Bosch waar hij een werfje begint.
Waarschijnlijk omdat hij er daar geen mogelijkheden
tot uitbreiding heeft zoekt Johannes naar een andere locatie,
waarbij hij zijn oog laat vallen op de haven van Zaltbommel.
In 1864 begint Johannes, komend uit 's-Hertogenbosch,
een scheepstimmerwerf in Zaltbommel.


werf te Zaltbommel, anno 1929

De scheepswerf groeit gestaag en wordt een
belangrijke werkgever voor het kleine stadje.
Van het begin af aan rijzen er met het gemeentebestuur wel problemen
over het op diepte houden van de haven.
Maar geleidelijk aan verwerft Johannes de gronden (in eigendom of in erfpacht)
rondom de havenmond en breidt hij zijn scheepswerf uit.
Steeds meer en grotere schepen glijden van de Zaltbommelse scheepshelling.

In 1891 koopt Johannes de scheepswerf van zijn vader
in Beneden-Leeuwen terug van zijn stiefvader.
Vanaf die tijd omvat het bedrijf twee werven.
In 1904 treedt hij terug uit het bedrijf.
Er wordt een N.V. opgericht waarvan hij commissaris wordt,
de N.V. J. Meyer's Scheepsbouwmaatschappij.
Zijn zonen voeren de directie; Cornelis Meijer in Zaltbommel
en Willem Meijer in Leeuwen. In 1922 en 1927 zijn de statuten
van de N.V. gewijzigd voor notaris H.C. de Jongh te Ammerzoden.
Vanaf 1932 gaat het bedrijf verder onder de naam J. Meyer's en Co.

In 1912 richt de N.V. de woningbouwstichting Onderlinge Hulp op in Zaltbommel
om haar werknemers vlakbij goede huisvesting te geven.
De financiële administratie van de woningbouwstichting wordt verzorgd
door de N.V. Later ontstaan daarover problemen met de gemeente en het Rijk.
 Uiteindelijk wordt de administratie van de stichting in 1929 gescheiden van de N.V.

De scheepsbouw krijgt in de jaren twintig van de vorige eeuw te maken
met een recessie. Ook de werf van de familie Meijer merkt de teruggang.




Scheepswerf J. Meyer in vertrekt in 1929/1930 noodgedwongen
wegens de economische crisis uit Beneden-Leeuwen naar Zaltbommel
om te proberen door samenvoeging met de werf in Zaltbommel
daar te redden wat er te redden valt.
Overheidssteun biedt daarbij enig soelaas maar rond 1930
is duidelijk dat het doek gaat vallen,
want in 1930 ging scheepswerf Meyer Zaltbommel alsnog failliet.
De familie Meijer treedt terug uit het bedrijf,
de naam blijft voortbestaan.




De werf in Zaltbommel



In 1931 komt de werf in liquidatie, welke pas afgerond wordt in 1942.
In de tussentijd is de werf wel in bedrijf gebleven.
Na de ontbinding, midden in de Tweede Wereldoorlog,
is de werf gevorderd door de Duitse bezetter
die er vaartuigen liet maken voor de Kriegsmarine.
 


Direct na de oorlog kwam de werf onder toezicht van het Rijk.
Uiteindelijk is de scheepswerf in 1948 overgenomen en voortgezet
onder naam N.V. De Waal. In 1987 is deze failliet verklaard.