Heemkundevereniging
"Leeuwen"










 

                     


Scheepswerf en jachtbouw Eltink.


De grondlegger van het bedrijf was G.B.A. Eltink,
die in 1907 het bedrijf oprichtte.
In de "houten werf" werd smeedwerk verricht aan schokkers, zeilschepen enz.
In 1908 werd begonnen met de bouw van schokkers, parlevinkers en vletten.
Naar gelang er werk was kwam er meer personeel in dienst.
In de crisisjaren werd er van alles gedaan om het bedrijf draaiende te houden:
naast reparatiewerk en het inbouwen van motoren
werden er ook bakkerijmachines gemaakt.

Het gezin Eltink had zeven zonen die allemaal in het bedrijf
werkzaam waren. Enkele zonen waren timmerman.
Daarom legde men zich toe op het bouwen van houten woonschepen,
die werden gebouwd op een ponton van staal of soms van beton.

G.B.A. Eltink overleed in 1930. Zijn vrouw zette het bedrijf voort,
wat -in die tijd- vrij uniek was.
In 1941 namen twee van haar zonen het bedrijf over.
De overige zonen waren werkzaam in de inmiddels opgerichte meubelfabriek.
Gedurende de oorlog werden ook tabaksmachines en elektrische machines gemaakt,
maar tijdens de bombardementen in 1944 gingen werf en woningen
van de twee gezinnen Eltink in vlammen op.

Er werd een noodwerkplaats opgericht waar tot 1947 gewerkt werd.
In dat jaar kochten de broers Harry en Wiel Eltink een rijnaak van 48 x 12 meter.
Er kwamen twee woningen op, een kantoor en een magazijn terwijl in het ruim
een smederij en constructiewerkplaats werden ondergebracht en de luiken
plaats maakten voor een dek.
Het werkschip kreeg de naam "Metallurgica".

vanaf die tijd zag het merendeel van de schepen het levenslicht
op het dek van de "Metallurgica".
Schepen die overal ter wereld hun bestemming vonden.
Er werden schepen met een maximaal gewicht van 125 ton gebouwd
en er was voor de 15 medewerkers aan werk geen gebrek.


de "Metallurgica"

In 1959 besloten de gebroeders Eltink ieder voor zichzelf verder te gaan.
Wiel Eltink bleef in Leeuwen. Harry Eltink verhuisde met zijn gezin naar Mook,
waar het familiebedrijf werd voortgezet.
Aan het begin van de jaren zestig werd begonnen met de cascobouw
van luxe jachten. Het betrof voornamelijk motorjachten
met een lengte tussen de 25 en 40 meter.


Werfplaat vanaf 1950-1975.

De Waalschokker is bedoeld voor de riviervisserij.
De schepen waren meestal uitgerust met een vrij lange roef,
die echter slechts de halve breedte (aan bakboord) van het vaartuig besloeg,
zodoende had men de stuurboordzijde vrij voor de behandeling van het net.
Qua vormen lijkt de Waalschokker meer op een Botter, dan op een Schokker.
Deze vaartuigen werden gebouwd voor de riviervisserij,
toch zijn ze uitgerust met zeezwaarden.


Dit is "De Goliath"



Zand- en grindhandel Chris Hol met zijn handelswaar aan de loswal
bij café Jan van Os voordat dit bedrijf verhuisde naar de nieuwe loswal bij de Klef.
Henk Stekelenburg nam daarop zijn kans waar en benutte de vrijgekomen losplaats
ter plaatse café v.Os. voor zijn zand- en grindhandel.


De huizen op de achtergrond werden door de Duitsers
in brand gestoken in 1944



Scheepswerf - Jachtbouw G. van den Berk (nu Woudenberg)



Jachtbouw is voor de Nederlandse economie van groot belang.
Ons land neemt internationaal een leidende positie in,
vooral waar het custom and semi-custom built jachten betreft.

In Maas en Waal speelde het zakenleven zich vooral af langs de rivier,
reden waarom de dijk aan weerszijden druk bebouwd was.
Het bouwen van een groot houten zeilschip duurde in de 17de eeuw
ongeveer 7 of 8 maanden.
Dat is erg snel als je bedenkt wat daar allemaal voor nodig is.
De scheepswerven waren dan ook Efficiënt georganiseerd.



Je zou het een beetje kunnen vergelijken met de moderne auto-industrie.
Er is een fabriek waar auto's worden gemaakt.
Daaromheen zijn nog tientallen fabriekjes, die allemaal onderdelen produceren
die in die auto's gebruikt worden. Dat werkt zeer efficiënt.
Ter vergelijking: zo kan de autofabriek in hele korte tijd - een paar uur -
een auto in elkaar zetten.



Met deze werkwijze konden de 17de eeuwse werven veel schepen bouwen,
de grote werven wel drie of vier tegelijk.
Gespecialiseerde bedrijfjes leverden bijvoorbeeld de masten of spijkers
die uit voorraad konden worden geleverd.
De voor die tijd zeer moderne schepen waren meer dan 40 meter lang,
waarbij honderden boomstammen en kilometers touw werden verwerkt.
Allerlei soorten vakmensen werden bij de bouw betrokken,
zoals scheepstimmerlieden, blokkenmakers, smeden en zeilmakers.
Ze deden alles met de hand en moesten lang en hard werken,
soms wel 12 tot 14 uur per dag.



Zo werden boomstammen en balken eeuwenlang
tot planken gezaagd met behulp van een raamzaag.
Dat werk moest altijd met twee man gebeuren:
één bovenop de balk en de ander eronder.
De boom lag dan op een zaagstelling of boven een kuil.
Vaak werd het hout gezaagd waar het gebruikt moest worden.
Vooral op de scheepswerven.

Veel houtzagers stonden er dagelijks de raamzaag op en neer te halen.
Het laatste houtvlot op deze wijze kwam in 1968 naar Nederland
en bestond uit 2560 stammen, met een gewicht van 493 ton
en had een lengte van 160 meter.

Houttransport
In het midden van de 17e eeuw was Nederland zo’n beetje geheel ontbost.
Het was toen hoogconjunctuur in Nederland (de Gouden Eeuw) en er was veel hout nodig.
Dat hout moest vanuit het buitenland aangevoerd worden.
Van het gezaagde hout wordt wel beweerd dat het voor het merendeel
aangevoerd werd vanuit Duitsland.

Het vlotten van hout was zeer goedkoop en daarin lag een van de redenen
waarom de Hollanders zo gunstig konden concurreren met andere landen.
Het grootste deel van de Duitse wouden is zo in Hollandse schepen verwerkt.
Water was vroeger de aangewezen weg om hout te vervoeren.
Dat kon per boot, zoals het hout afkomstig uit het Oostzee gebied,
bestemd voor de Nederlandse markt. Of het kon in de vorm van een houtvlot.
Veel hout kwam, samengebonden tot grote houtvlotten, de Rijn afzakken.
Legio waren de toepassingen voor het naar Nederland getransporteerde hout:
woningbouw, scheepsbouw, meubelwerk, rijtuigen, gereedschappen
om er maar een paar te noemen.

Het hout werd aangevoerd via de Rijn.
Het vertrekpunt van de zogenaamde Höllanderflösse was vaak Mannheim of Mainz.
Maar voordat het hout vanaf die vertrekplaatsen stroomafwaarts
richting Nederland kon gaan, had het al een hele weg afgelegd.
Na gekapt te zijn moesten de stammen eerst via kleine stroompjes richting een zijrivier
van de Rijn. Daar aangekomen konden er vlotten van gebouwd worden.

In Mannheim of Mainz werden uit die vlotten, weer grotere vlotten samengesteld
die de omvang hadden van zo’n anderhalf voetbalveld.
De stammen werden op elkaar gestapeld tot zo’n anderhalve meter dikte.
Vervolgens was het dan wachten op een geschikte waterstand
waarna de reis richting Nederland kon aanvangen.
Het over de Rijn loodsen van zo’n enorme massa aan hout was geen eenvoudige opgave.



Een Höllanderflösse
bestond uit meerdere delen die ten opzichte van elkaar konden bewegen.
Het vlot was daardoor een beetje stuurbaar.
Verder waren er riemen aan weerszijde van het vlot aangebracht.
Bij moeilijke passages werd gebruik gemaakt van ankers.
Om alles in goede banen te kunnen leiden werd zo’n vlot begeleid door zo’n 20 aken.
Die aken waren ook nodig om het hout op te pikken dat soms van het vlot los kwam
wanneer er bijvoorbeeld een zandbank geraakt werd.
Gedurende de reis stroomafwaarts stond er een klein dorp op het vlot.
Tenten en hutten waren het tijdelijk onderkomen voor ca. 500 personen.
Een deel daarvan was nodig om het vlot te bedienen.
Het merendeel voer als passagier mee.

Deze vlotten dankten hun naam aan de bestemming Nederland.
Eindpunt van de Höllanderflösse was meestal Dordrecht.
Daar werden de vlotten afgebroken om vervolgens de stammen in kavels te verkopen.
Via een houtcommissionair, die z’n provisie kreeg van zowel de verkoper als de koper,
kon zo’n kavel dan uiteindelijk op een zaagmolen tot planken gezaagd worden.
De vlotten werden op de Middenrijn samengesteld van stammen,
die van de zijrivieren kwamen.
Ze waren soms wel 300 meter lang en er woonden tijdelijk zo`n 500 man op
om te roeien en te sturen.



Een zogenaamd "Holländer" bij Unkel am Rhein, 18e eeuw.
Tot de komst van de sleepboot werden deze met lange roeiriemen gestuurd,
later werden zij gesleept.



Vlotters uit het Zwarte Woud
 



DEEL1  Scheeps- en jachtwerf Eltink  (pdf   3 Mb)

 DEEL2  Scheeps- en jachtwerf Eltink  (pdf  11 Mb)