Het “Huis te Leeuwen”
In het oudste deel van de beide Leeuwens staat het
strategisch gelegen Huis te Leeuwen.
De adellijke bewoners ervan vervulden een belangrijke rol
o.a. als ambtman en militair.
Aan de Waalbandijk te Boven-Leeuwen
op de kruising met de Noord-Zuidweg
(bijna de oude weg van Leeuwen naar Puiflijk)
staan de overblijfselen van het adellijke Huis te Leeuwen,
bestaande uit het als voorhuis van een boerderij
dienstdoende 17e eeuwse poortgebouw op het omgrachte burchtterrein
en een gedeelte van een voormalige koetshuis op het voorterrein.
Geschiedenis.
In de leenakteboeken van het kwartier van Nijmegen wordt vanaf 1417
de belening vermeld van het
“Thuys to Lewen, met den twee voorgeborchten,
met graven ende bongerden, ende met sestich hollantsche mergen landts
daerto geheorende”. Het is het huis dat Willem van Druten
omstreek 1400 heeft laten bouwen.
Na de Van Drutens komt het huis in bezit van de familie van Bynsveld
(1452-1455). In 1455 is het verkocht aan Gadert van den Poll.
Diens achterkleinzoon Herman van den Poll,
gehuwd met Maria van Isendoorn, is de laatste mannelijke telg
van dit geslacht op het Huis te Leeuwen.
Op een kaart uit 1571 is het huis afgebeeld in zijn laat 16e eeuwse
staat.
Onder de naam “Leuwenburch” komt het voor als een dubbelhuis
met zadeldaken tussen de getrapte zijtopgevels en arkeltorens
op de hoeken aan weerszijden van de lange ingangsgevel;
het geheel is door een gracht omgeven.
Het huis vererfd in 1596 op het geslacht Van Boetzelaer.
Hermans dochter Gertrud van den Poll was gehuwd met
Diedrix van den Boetzelaer.
Bij boedelscheiding kwam het leengoed in 1635
in handen van Zweder van Boetzelaer,
die in 1641 huwde het Johanna Adelheyt van Flodorff.
Dit echtpaar heeft in 1654 tegen de westzijde van het middeleeuwse huis
een nieuw groot huis met poortgbouw binnengrachts
en twee bouwhuizen daarbuiten laten bouwen.
Het jaartal 1654 en hun namen komen voor op de poortomlijsting.
Bij een vergroting van het leen in 1670 is in de omschrijving
sprake van eerder uitgevoerde “timmeringen en melioratien
aen den borch ende Huys tot Leeuwen”.
In de kelder van het huis werden 1675 tien priesters uit Maas en Waal
gevangen gehouden. Nog altijd spreekt men van de papenkelder.
Via Zweders kleindochter Johanna Dorothea vererfde
de bezitting op het geslacht Quadt van Wichrath en
vervolgens op Van Wylick.
In de periode 1715-1783 ging het huis achtereenvolgens over
in handen van de graven van Flodorff, Van Styrum en Fleming.
Het huis werd echter bewoond door rentmeesters.
In 1728 was het de Xantense rentmeester Willem van Triest,
die met verlof van de bisschop ook een priester op het huis liet wonen.
Een van de bijgebouwen buiten de gracht heeft ook jarenlang
dienst gedaan als schuurkerk.
Zowel de hervormden als de katholieken hebben er
in de 18e eeuw gebruik van gemaakt.
In 1783 werd het huis verkocht aan Adriaan Boeses,
gehuwd met Anna Sybilla Haselkamp.
Hun dochter, die was getrouwd met Mr. W. Engelen van Pijlsweert,
liet het goed in 1816 veilen, maar mr. Engelen en zijn
zwager V.A. Boeses kochten het in 1826 terug.
Inmiddels was het complex in 1819,
behoudens het poortgebouw en een gedeelte
van het noordelijke bouwhuis buiten de gracht, geheel gesloopt.
In 1836 werd het goed verkocht aan de familie Krijnen,
van wie het op de huidige eigenaar de Fam. Van der Grift vererfde.
Het poortgebouw werd het voorhuis van een T-boerderij
door de aanbouw van een 19e eeuws bedrijfsgedeelte
op de plaats van het vroegere voorplein.
Het gebouw staat met zijn voorgevel in de gracht.
Het heeft een als risaliet gemetselde middenpartij,
versierd met pilasters, hoofdgestel en tympaanbekroning.
De Ionische kapitelen, architraaf, kroonlijst en tympaanrand,
alsmede de vulling van het gevelveld zijn van natuursteen.
In het driehoekige gevelveld bevindt zich een vlak afgekapt
wapenschild met gravenkroon op een cartouche-achtig fond,
geflankeerd door hoornen van overvloed.
Op de kraagsteen onder het wapenschild staan de namen
van Zweder van Boetzelaer en diens echtgenote gebeiteld:
Assverus A Boetzelaer / Iohanna Altea A Flodorff.
Anno // 1654. Het klokketorentje, waarin een Engels klokje hangt,
is 19e eeuws. Voor het huis ligt een bakstenen brug
op drie bogen als vaste verbinding over de gracht.
Het Koetshuis.
Buiten de gracht, op het voorterrein, ten noordwesten
van het poortgebouw staat aan de voet van de Waalbandijk,
het in wit baksteen opgetrokken en met een rieten schilddak
gedekte restant van een van de beide bouwhuizen.
Aan de zuidzijde van de oprijlaan heeft het tweede bouwhuis gestaan.
In
een van beide bouwhuizen is in de 18e eeuw ook gekerkt.
(Zie tekening /schilderij in de raadzaal van het oude gemeentehuis
aan
de Zandstraat te Beneden-Leeuwen.
Deze schildering is nog steeds in dit gebouw aanwezig)
Ter hoogte van het oostelijk gelegen gedeelte van de grotendeels
nog aanwezige gracht en in het weiland daarachter moeten zich
in de bodem nog de fundamenten van het hoofdgebouw bevinden.
Van de oorsponkelijke tuin zijn weinig sporen nog over.
Op een vroeg 19e eeuwse situatietekening zijn nog wel de sporen
van een formele tuin te herkennen voor en naast de omgrachte huisplaats,
die - evenals nu nog - wordt omgeven door een buitensingel.
Van de oude tuinaanleg zijn een eeuwenoude kastanjeboom
en rode beuken en de met haagbeuken afgezette oprijlaan nog aanwezig.
De bij het huis horende percelen liepen verder nog oostwaarts
van de Noord-Zuidweg, waar men thans nog een bosperceel aantreft,
dat men weleens aanduidt als “het sterrebos”.
Het Sterrebos.
Op bijgevoegde kaart (van MJ. De Man (1806-1811)
blijkt nadrukkelijk dat wat de volksmond “het Sterrebos” noemt,
behoord heeft bij ‘t Casteel te Leeuwen. Maar waarom deze naam ?
Het moet wel verband houden met het stervormige grondpatroon
van het bos, dat vooral nog goed is waar te nemen bij sneeuw
of vanuit de lucht. Duidelijk zijn twee diagonalen zichtbaar
die elkaar kruisen in een ondiep vijvertje.
Volgens de overlevering zouden hier tijdens de Reformatie verbannen
Norbertijen zijn vermoord.
De kapitale boerderij “Vredenburg” aan de Waalbandijk 6,
staat op het terrein van de voormalige tuin van Huis Leeuwen.
Deze boerderij is door de aanleg van de Noord-Zuidwijk
afgesneden van het kasteel.
Verder treffen we in het Sterrebos smalle dammen aan
en veelal met water
gevulde greppels.
De structuur tussen de diagonalen aan de oostkant
is
vrij symetrisch in tegenstelling tot de rest, waar grillige vormen
een
ander beeld geven. De huidige eigenaar is G. Janssen
die het perceel
heeft overgenomen van mevr. G.J. Janssen-van Elk,
weduwe van H. Janssen
uit Boven-Leeuwen.
De peppelbomen waren bestemd voor zijn
klompenmakerij.
Daarvoor is het waarschijnlijk eigendom geweest van de
steenfabrikant Parre, die aan de Waaloever twee steenfabrieken bezat.
Rond 1900 kende men het perceel nog zonder bomen
en was het begroeid met
“bandhout” ten behoeve van de
vele Leeuwense manden- en hoepelmakerijen.
Het zou toch mogelijk moeten zijn om dit bijzondere perceel
met zo’n
raadselachtig bospatroon en behorende bij een adellijke huis
als ‘t Casteel te Leeuwen als landschappelijk monument
weer in oude glorie
terug te brengen?
Uit de kaart blijkt dat er nog meer buitenparken in verschillende
vormen
deel uitmaakten van het kasteelcomplex.
Kennelijk maakte men van het
vlakke polderland
en het aanwezige water gebruik voor de aanleg,
waardoor opgeworpen wallen en uitgegraven gereppels
zorgden voor de
vormgeving van het terrein.
De merkwaardige aanleg roept vragen op.
Is
hier nu sprake van een oude doolhof of siertuin van het kasteel ?
Het
lijkt wenselijk dat maatregelen worden getroffen
om dit bijzonder
perceel te behouden.
Naast Sterrebos komt elders ook wel de naam Starrenbosch voor.
In de
riddertijd kende men kasteeltuinen.
Vaak werden buiten de slotgracht
parken aangelegd
die men “bogaerd” noemde. In deze boomgaarden
trof men
zowel fruit als groenten en bloemen aan.
Het zou mooi zijn als
achterhaald kan worden
wie de ontwerper van dit tuinencomplex is
geweest.
Verkoop Huis te Leeuwen 1816
Verkoop Huis te Leeuwen 1835
Voormalig “Huis Leeuwenbergh
In het oude Leeuwen stond ook het voormalige “
huys en de hofstat tot Leeuwen op den berge”.
Dit complex moet gestaan hebben aan de Molenstraat,
op de heuvel waarop de windmolen van Boven-Leeuwen
heeft gestaan ter hoogte van de Trambaan
(het huidige voetbalcomplex van de plaatselijke vv. DSZ).
Vermelding op deze plaats is gerechtvaardigd
omdat het hier gaat om een van de oudste,
bewoonde plaatsen hier in de streek.
Het gaat om de heuvel waaraan het dorp Leeuwen zijn naam dankt.
Deze plek is men al gauw Leeuwenberg gaan noemen.
In 1340 wordt al
melding gemaakt van Henricus de Lewenberg
als getrouwe van de
aartsbisschop Walram van Keulen.
Dat is de kleinzoon van de ridder Wolter van Leeuwen,
die al in 1296 genoemd wordt en wiens naam in het Gelders Leenregister
van 1391 beschreven wordt als bewoner van het huis en hofstad.
Ridder Wolter van Leeuwen woonde op het kasteel omsreeks 1275.
Hij had drie zonen waarvan Goosen in 1288
sneuvelde bij de slag van Woeringen.
Rutger verkocht zijn deel aan het klooster ‘s Gravendaal.
Hij zal pachter geworden zijn op zijn eigen boerderij.
In de Middeleeuwen moeten we ridders toch meer zien
als een soort boeren-in-het groot.
Ook Udo verkoopt zijn deel aan het klooster.
Op last van de abdis moet al vroeg een windmolen in Leeuwen
zijn gebouwd, uiteraard op een punt waar de kans op wind
het gunstigst was: in dit geval “de hoge berg”.
In 1426 was er al sprake van “de windmeulen to Lewen”.
Het goed wordt als Gelders leen vermeld vanaf 1402 en is dan
het stamhuis van de heren van het oud adellijke geslacht “Van Lewen”.
Dit geslacht is sedert lange tijd uitgestorven
en het huis ging over aan de families Van Hessen en Van Baex(en).
Op het bij de bezitting horende grondgebied zou ook de middeleeuwse
parochiekerk hebben gestaan.
Niet duidelijk is of deze kerk misschien toch wel nabij de Wiel
in Boven-Leeuwen heeft gestaan
en daar bij een dijkdoorbraak is verzwolgen?
Het huis kwam kort voor 1500 in handen van het geslacht
Van Baex(en) die er ongeveer 170 jaar gewoond hebben.
De Heren van Baexen hebben aanvankelijk een belangrijke rol
in de streek gespeeld.
Op een kaart van Geelkercken van omstreeks 1640 komt het huis voor
onder de naam “Baex”.
In 1470 was Wolter en in 1496 Hendrik van Baexen richter en dijkgraaf
van het ambt Maas en Waal.
De perceelnaam die nog aan de Van Baexen herinnert is “Bokskampen”.
Sedert ruim een eeuw is het huis meermalen verkocht.
In het leenregister is omstreeks 1680 sprake van “Leeuwenberch,
een out vervallen huys”, wanneer het in leen wordt opgedragen
aan Dr. Everart Harscamp.
Gedurende de 18e eeuw is het leengoed in handen van de familie Smits,
maar door de afsplitsing van diverse percelen successievelijk
gereduceerd tot het huis en de molen en een halve morgen grond.
Over het oude huis zijn geen bijzonderheden bekend.
Een topografische kaart, mogelijk 17e eeuws,
vertoont een riddermatig huis met trapgevels en een ronde hoektoren.
Afbeeldingen Huis te Leeuwen
|